Gepubliceerd: 11-10-2017, laatst gewijzigd:
11-10-2017
In het regeerakkoord 2017-2021 van het kabinet Rutte III wordt gestreefd naar de invoering van een vernieuwd pensioenstelsel met ingang van het jaar 2020. Volgens het kabinet is tijdens de pensioendialoog van de afgelopen jaren gebleken dat voor de hervorming van het pensioenstelsel een breed draagvlak bestaat. De SER zal – na eerdere onderzoeken – hiervoor op korte termijn met een advies hierover komen.
De invoering van een nieuw pensioenstelsel wil het kabinet samen met de sociale partners gaan doen. Hierbij moeten de kwetsbaarheden van het huidige stelstel worden opgelost en moeten de sterke kanten van het huidige stelsel (verplichtstelling, collectieve uitvoering, risicodeling en fiscale ondersteuning) in stand blijven. Er wordt gestreefd naar een meer persoonlijk pensioenvermogen met een collectieve risicodeling waarbij de zogenaamde doorsneesystematiek wordt afgeschaft. De grenzen van het nieuwe stelsel zijn dus wel duidelijk aangegeven en daarmee is er dus maar weinig manoeuvreerruimte voor de partners.
De volgende grenzen zijn hierbij gesteld door het kabinet:
- De afschaffing van de doorsneesystematiek: voor alle contracten wordt één leeftijdsonafhankelijke pensioenpremie verplicht. Hierdoor wordt:
- Bij een middelloonregeling de opbouw degressief, d.w.z. de opbouw van de pensioenaanspraak wordt lager naarmate de deelnemer ouder wordt. De inleg is immers gelijk ongeacht de leeftijd van de deelnemer en de inleg op latere leeftijd heeft dan minder tijd om te renderen;
- Bij een beschikbare premieregeling de jaarlijkse inleg voor iedere deelnemer gelijk, ongeacht de leeftijd. Ook dat zal er toe leiden dat oudere deelnemers minder pensioen zullen kunnen aankopen voor hun inleg;
- De deelnemers blijven risico’s delen waardoor het pensioen een levenslange uitkering is waarvoor je geen risico loopt wanneer je langer leeft dan verwacht. Wel wil het kabinet onderzoeken of het mogelijk is om meer ruimte te bieden voor keuzevrijheid waardoor het bijvoorbeeld mogelijk wordt om een beperkt deel van het pensioenvermogen eerder op te nemen als een bedrag in één keer;
- De sociale partners zullen een nieuw pensioencontract gaan ontwikkelen waarbij voor iedere deelnemer inzichtelijk is wat hij/zij heeft opgebouwd. De uitkeringsfase blijft daarbij wel een collectieve aangelegenheid. Hierbij mag sprake zijn van een collectieve buffer, die wordt gevuld uit overrendement, waardoor een bescherming bestaat tegen onvoorziene veranderingen in de levensverwachting en schokken op de financiële markten om op die manier de verschillen tussen de generaties te beperken. Als gewerkt wordt met een dergelijke buffer zullen hiervoor wettelijke kaders worden gesteld;
- De mogelijkheid wordt gecreëerd dat zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten of aangesloten kunnen blijven door het verdwijnen van de doorsneesystematiek en de introductie van het persoonlijke pensioenvermogen;
- Het nieuwe stelsel zal in ieder geval een adequate dekking voor het nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen bevatten zodat dit geen belemmering zal vormen voor de arbeidsmobiliteit.
Het kabinet geeft aan dat de vernieuwing van het stelsel een zorgvuldige aanpak vergt en meent dat de overgangseffecten evenwichtig moeten zijn voor alle deelnemers. Daarvoor zal het kabinet ook kaders opstellen.
Het streven is om zoveel mogelijk pensioenfondsen de over te laten maken naar het nieuwe contract waarbij het ook een eenvoudiger stelsel wordt met minder verschillende contractvormen in de toekomst. De deelname aan bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen blijft overigens wel verplicht.
Om de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel te faciliteren zal het kabinet financieel bijdragen door de fiscale kaders tijdelijk te verruimen. Dat mag overigens geen effect hebben op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn. Ook het collectief omzetten van bestaande aanspraken in persoonlijke pensioenvermogens zal door de overheid worden gefaciliteerd zodat de overgang zoveel mogelijk wordt versoepeld.
Invoering van het nieuwe stelsel
Het kabinet is voornemens om de invoering van het nieuwe stelsel voortvarend aan te pakken in nauwe samenspraak met de fiscale partners. De bedoeling is om begin 2018 op hoofdlijnen overeenstemming te hebben over de nadere invulling hiervan, zodat daarna een aanvang kan worden gemaakt met het opstellen van de nieuwe wetgeving op dit punt. Het kabinet streeft er vervolgens naar om het wetgevingsproces al in 2020 af te ronden zodat daarna de implementatie van start kan gaan. Een zeer ambitieuze doelstelling voor een dergelijke ingrijpende aanpassing in het pensioenstelsel maar één ding is in ieder geval duidelijk: het zal vooralsnog niet rustig worden in pensioenland.