Updates onderwijsinstellingen

Updates onderwijsinstellingen

Updates Onderwijs

Hierbij delen wij belangrijke updates voor financiële bestuurders, toezichthouders en managementleden van onderwijsinstellingen. Ons onderwijsteam heeft vanuit WET DBA, BTW, werkkostenregeling, vrijwilligersvergoeding, uitlenen onderwijsmedewerkers en pro rata-regeling diverse actualiteiten overzichtelijk uitgewerkt. 

Meer weten? Neem contact op met onze onderwijsspecialisten. Wij sparren graag met u!

Onlangs heeft de PO en VO raad een handreiking voor verwerking van de Nationaal Programma Onderwijs (hierna: NPO) middelen geplaatst.

Deze handreiking (https://www.vo-raad.nl/nieuws/handreiking-verantwoording-middelen-npo)

Samengevat betekent dit voor u als onderwijsinstelling:

Jaarrekening

De NPO middelen worden in de jaarrekening op basis van reguliere verslaggeving die gelden voor lumpsumbekostiging verantwoord. Dit betekent dat de ontvangen NPO-middelen in de jaarrekening 2021 in de staat van baten en lasten onder de rijksbijdragen moeten worden verwerkt.

Wel bestaat de mogelijkheid om als onderdeel van het eigen vermogen een bestemmingsreserve voor nog niet bestede middelen te vormen. Hiervoor is wel een ondertekend besluit van het (college van) bestuur noodzakelijk.

Uw accountant zal bij jaarrekeningcontrole 2021 en 2022 nagaan of u de NPO-middelen op juiste wijze heeft verwerkt.

Bestuursverslag

Het bestuur verantwoordt in het bestuursverslag de gemaakte keuzes inzake de inzet van de middelen. Hiervoor zal het NPO in 2021 aangemerkt worden als maatschappelijk thema, dit ter vervanging van het thema  “Corona” in 2020.

In 2021 betekent dit een verantwoording in het bestuursverslag over de NPO middelen op bestuursniveau op hoofdlijnen over:

  • de totstandkoming van de schoolprogramma’s, denk hierbij ook aan interventies en rol (G)MR;
  • de eerste gerealiseerde resultaten over de maanden augustus tot en met december 2021;
  • welk percentage van de NPO-middelen voor medewerkers niet in loondienst is ingezet, voorzien van gemotiveerde toelichting waarom de keuze voor medewerkers niet in loondienst is gemaakt.

Uw accountant dient op basis van Standaard 720 te toetsen of de opgenomen informatie in het bestuursverslag met de jaarrekening verenigbaar is en geen materiële afwijkingen bevat. Ook zal deze toetsen of het bestuursverslag alle informatie bevat die op grond van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs en op grond van de in de relevante wet- en regelgeving opgenomen bepalingen, zoals het Onderwijsaccountantsprotocol OCW 2021 vereist is.

Voor de NPO-middelen betekent dit dat uw accountant zal toetsen of de verantwoording alle informatie bevat zoals in de (nog te publiceren) thema brief NPO-middelen is opgenomen. De handreiking biedt u hierin alvast duidelijkheid.

XBRL

In XBRL moet wel op schoolniveau (BRIN) beleidsinformatie worden aangeleverd, dit maakt overigens geen onderdeel uit van de controle werkzaamheden van de accountant.

Heeft u vragen over de handreiking NPO middelen dan kunt u contact opnemen met u onderwijsaccountant van Flynth, zij helpen u graag verder!

De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft RJ-Uiting 2021-5 uitgebracht. Hierin is een aanpassing van RJ 660 voor verwerking van niet- normatieve rijksbijdrage voorgesteld. 

Onderwijsinstellingen ontvangen een jaarlijkse normatieve rijksbijdrage van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) voor de bekostiging van de onderwijsactiviteiten. Deze rijksbijdrage wordt verwerkt in het boekjaar waarop de toekenning betrekking heeft. Op deze wijze worden de baten en de lasten toegerekend aan hetzelfde boekjaar.  

 

Vanaf boekjaar 2021 kan het ministerie van OCW naast de normatieve rijksbijdrage tevens aanvullende middelen aanmerken als een niet-normatieve rijksbijdrage die bestemd zijn voor een specifiek doel. Hoofdstuk 660 bevat nog geen bepalingen voor de verwerking en presentatie van deze niet-normatieve rijksbijdragen. De Raad voor de Jaarverslaggeving stelt via deze RJ-Uiting voor om nadere bepalingen in hoofdstuk 660 toe te voegen voor de verwerking en presentatie van niet-normatieve rijksbijdragen. Met de voorgestelde bepalingen wordt beoogd de niet-normatieve rijksbijdragen toe te rekenen aan de periode waarin de bestedingen worden gedaan. 

 

Meer informatie is te vinden op de site van de Raad voor de Jaarverslaggeving

Per 1 mei 2016 is de VAR (Verklaring Arbeidsrelatie) definitief vervallen en vervangen door de Wet DBA (Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties).

Door de problemen die deze Wet DBA in de praktijk met zich meebracht, is de handhaving van deze wet voorlopig opgeschort totdat een nieuwe regeling tot stand is gekomen. Het was de bedoeling dat er inmiddels een nieuwe opzet zou zijn voor het beoordelen van de diverse arbeidsrelaties en dat de nieuwe regeling per 1-1-2021 zou ingaan. Alleen blijkt de praktijk toch weerbarstiger en het Nederlandse arbeidsrecht complexer dan de wetgever kennelijk verwacht had. Vooralsnog wordt nog slechts een proef opgestart met een webmodule waarmee – door het beantwoorden van diverse vragen – kan worden bepaald of er sprake is van een vast dienstverband of niet. Deze proef zal worden gehouden in het eerste halfjaar van 2021.

Omdat de regering het momenteel druk heeft met de gevolgen van de Corona-crisis en er bovendien ook nieuwe verkiezingen aankomen op 17 maart 2021 is het de verwachting dat de vervanger van de Wet DBA nog wel even op zich zal laten wachten.

Wat betekent dit voor u?
Vooralsnog moet de praktijk zich dus nog even redden met de Wet DBA en blijft de handhaving hierop vooralsnog op een laag pitje staan. Alleen in gevallen van evidente kwaadwillendheid, waarbij opdrachtgevers het oogmerk hebben om de loonbelasting te ontduiken, zal de Belastingdienst optreden en eventueel een naheffing opleggen. Bij gevallen waarbij ruis bestaat over de gezagsrelatie met een zelfstandige professional zal de Belastingdienst mogelijk minder snel gaan naheffen mits maar geen sprake is van kwaadwillendheid.

De fictieve dienstbetrekking van de toezichthouder in de loonheffing is per 1 januari 2017 afgeschaft. Voor toezichthouders die hun werkzaamheden uitoefenden als ondernemer, betekende het afschaffen van de VAR vanwege de fictieve dienstbetrekking dat zij, ondanks hun ondernemerschap, altijd onder de loonbelasting zouden vallen. De mogelijkheid om met een VAR-wuo (winst uit onderneming) of een VAR-dga (directeur-grootaandeelhouder) buiten de loonbelasting te vallen, is met het afschaffen van de VAR verdwenen. Dit was een onbedoeld neveneffect van het afschaffen van de VAR en daarom is besloten de fictieve dienstbetrekking voor toezichthouders af te schaffen.

Voor toezichthouders die geen ondernemer zijn, blijft het ook na het afschaffen van de fictieve dienstbetrekking mogelijk om onder de loonbelasting te vallen. Zij kunnen samen met de instelling gebruikmaken van de zogenoemde opting-in-regeling. Het voordeel daarvan is vooral gelegen bij de toezichthouder, aangezien er dan geen verplichting achteraf meer is om zelf via de aangifte Inkomstenbelasting de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet te voldoen. Die bijdrage wordt bij de opting-in-regeling namelijk door de instelling betaald.

De toezichthouder was overigens niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen en dat is ook nog steeds het geval.

Het blijft van belang om de juiste toepassing van de fiscale regelgeving te monitoren aangezien in de praktijk blijkt dat dit nog steeds niet altijd helemaal op een juiste manier wordt toegepast.

Tot en met juni 2020 was de Belastingdienst van mening dat toezichthouders in vrijwel alle gevallen BTW-plichtig waren. Met als gevolg dat de toezichthouder  een passende boekhouding moest bijhouden en een factuur voor de vergoeding moest verzenden aan de organisatie waar het toezicht gehouden werd. Het bijhouden van de administratie en het afdragen van BTW kon worden voorkomen door gebruik te maken van de kleineondernemersregeling (KOR).

Echter, in 2019 heeft het Europese Hof van Justitie een belangrijke uitspraak gedaan over de BTW positie van een toezichthouder. De uitspraak luidt: “een toezichthouder verricht niet zelfstandig economische activiteiten en kwalificeert daarom niet als ondernemer voor de BTW.” De Nederlandse Hoge Raad heeft deze uitspraak overgenomen in haar uitspraak van 26 juni 2020 (zaaknummer 18/02684) met een uitbreiding naar commissarissen en leden van bezwaar- en/ of andere commissies en rekenkamers.

Op 28 april 2021 heeft de Staatssecretaris van Financiën een besluit gepubliceerd waarin eerder genoemde Hoge Raad uitspraak is vastgelegd (Besluit van 28 april 2021, nr. 2021-9403, Stcrt. 2021, nr. 22627). Dit besluit heeft terugwerkend kracht tot de datum waarop het Europese Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan, namelijk 13 juni 2019.

Wat betekent dit voor u?
Dit betekent dat toezichthouders geen BTW meer hoeven te vermelden op de facturen en dus ook geen BTW meer hoeven af te dragen over hun diensten. Daarentegen kan aan hun in rekening gebrachte BTW, gerelateerd aan de toezichtdiensten ook niet meer worden teruggevraagd.  De Staatssecretaris van Financiën heeft in eerder genoemd besluit een tegemoetkoming verleend waardoor partijen niet hoeven terug te komen op de BTW in de periode 13 juni 2019 tot en met 6 mei 2021. Zowel de BTW die in rekening is gebracht als de BTW die in aftrek is gebracht, kan in stand blijven. In dat kader kan de toezichthouder met de organisatie gezamenlijk besluiten om gebruik te maken van deze tegemoetkoming en vanaf 7 mei 2021 te factureren zonder BTW. Ook adviseren wij dat u als toezichthouder aan de Belastingdienst doorgeeft dat u – met verwijzing naar vorenstaande rechtspraak – niet langer als BTW-ondernemer kan worden aangemerkt.

Het is in bijzondere gevallen mogelijk dat er toch wel BTW-plicht resteert.

Als uw instelling BTW in rekening gebracht krijgt adviseren wij u hier kritisch naar te kijken.

Voor deze bijzondere situaties kan uiteraard contact worden opgenomen met uw contactpersoon bij Flynth

Vanaf 1 januari 2015 is voor iedere inhoudingsplichtige de werkkostenregeling (hierna: WKR) verplicht van toepassing.
U dient daarom over alle vergoedingen (in geld) of verstrekkingen (in natura) die als loon worden aangemerkt, in beginsel ‘gewoon’ loonheffingen moeten inhouden. U mag een groot aantal van deze vergoedingen of verstrekkingen ook in de WKR onderbrengen. Voor diverse vergoedingen of verstrekkingen gelden echter gerichte vrijstellingen en nihilwaarderingen. Verder is de WKR vormgegeven als een forfaitaire regeling. Daarbij mag u als werkgever een vrijstelling toepassen van 1,2% van de totale fiscale loonsom (exclusief eindheffingsbestanddelen) voor diverse zaken die u aan uw personeel verstrekt en waarvoor geen gerichte vrijstelling of nihilwaardering geldt.

LET OP: met ingang van 1 januari 2020 is de vrije ruimte aangepast. Over het fiscale loon tot en met € 400.000 geldt in beginsel een vrije ruimte van 1,7% en over het meerdere is dan 1,2% vrijgesteld.

Het kabinet heeft echter in het kader van de COVID-19 crisis het percentage van 1,7% voor het jaar 2020 zelfs verhoogd naar 3%.

Voor het jaar 2021 zou het percentage van 3% over het fiscale loon tot en met € 400.000 weer terug gaan naar 1,7% en wordt het percentage van 1,2% over het meerdere verlaagd naar 1,18%. Dat is echter in de Kamerbrief van 21 januari jl. weer aangepast. Ook voor 2021 geldt voor  het fiscale loon tot en met € 400.000 een vrije ruimte van 3% maar voor het meerdere wordt het percentage wel verlaagd naar 1,18%.

 

De WKR is nog steeds een complexe regeling met veel uitzonderingen en de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat deze regeling steeds complexer wordt. Bijvoorbeeld geldt dat de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel niet ongebruikelijk mag zijn en dat is voor een belastingplichtige niet makkelijk vast te stellen.
Wij adviseren u om deze regeling jaarlijks goed te monitoren. Ook adviseren wij u om duidelijk in de administratie vast te leggen dat beloningsbestanddelen als eindheffingsbestanddeel worden aangewezen.
Dit om te voorkomen dat als de administratie ondeugdelijk en onduidelijk is, deze vergoedingen en verstrekkingen als individueel loon aangemerkt worden en met loonheffing van de werknemer belast wordt.

De vrijwilligersregeling blijft een regeling die in discussies met de belastingdienst nog wel eens de gemoederen blijft bezighouden.

Van een vrijwilligersvergoeding is sinds 1 januari 2019 sprake als iemand vergoedingen krijgt met een gezamenlijke waarde van maximaal € 170 per maand en maximaal € 1.700 euro per kalenderjaar. Deze maximale bedragen zijn per 1 januari 2021 met geïndexeerd naar € 180 per maand en maximaal          € 1.800 euro per kalenderjaar.

Aan beide voorwaarden moet zijn voldaan. Blijft iemand binnen de hiervoor genoemde maximumbedragen? Dan is volgens de Belastingdienst sprake van een vrijwilligersvergoeding, mits de vergoeding maximaal € 5,00 per uur bedraagt.

Bij vrijwilligers jonger dan 21 jaar (t/m 30-6-2019 gold nog een leeftijd van 22 jaar) geldt een maximale vergoeding van € 2,75 per uur. Is de beloning een marktconforme beloning en is degene aan wie deze wordt betaald aan te merken als een werknemer? Dan gelden de normale regels voor de loonheffingen en kan geen gebruik worden gemaakt van de vrijwilligersregeling.

Als vrijwilliger geldt voor de Wet Loonbelasting dat het moet gaan om iemand die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een ANBI, een sportorganisatie of een niet als zodanig aan te merken lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of daarvan is vrijgesteld.

In de zomer van 2020 heeft Rechtbank Den Haag uitspraken gedaan over de BTW positie ingeval van het uitlenen van onderwijspersoneel tussen verschillende scholen. Het betrof hier een samenwerkingsverband tussen 84 schoolbesturen, waarbij een pool van onderwijsmedewerkers (leerkrachten) werd aangehouden. De betreffende onderwijsmedewerkers werden ingezet in de verschillende scholen voor het geven van onderwijs. De betreffende faciliterende afdeling binnen het samenwerkingsverband bemiddelde tussen de betreffende scholen. De leerkrachten waren in dienst bij een van de scholen of kwamen bij de inlenende school in dienst. De samenwerkende schoolbesturen betaalde een bedrag voor elke bemiddeling.

De uitspraken van de Rechtbank Den Haag houden in dat onder voorwaarden de vergoeding voor de bemiddelingsdiensten vrijgesteld zijn van BTW (onder toepassing van de zogenoemde ‘koepelvrijstelling’). Het moet dan gaan om:

  • Bemiddelingsdiensten (en eventuele aanvullende diensten) die nauw verbonden zijn met de onderwijsdiensten van de betreffende scholen; en
  • De bemiddelingsdiensten zijn rechtstreeks benodigd voor het verstrekken van het onderwijs; en
  • De bemiddelingsdiensten mogen niet leiden tot concurrentieverstoringen, oftewel ze moeten binnen een besloten kring worden uitgevoerd.

De Rechtbankuitspraken bieden voor efficiency-processen binnen grotere onderwijssamenwerkingsverbanden mogelijke BTW voordelen c.q. voorkomen ongewenste BTW nadelen.

Een ander interessante uitspraak van de Hoge Raad midden 2020 voor de BTW betrof weliswaar geen onderwijsinstelling maar kan daar wel worden toegepast aldaar. De Staatssecretaris van Financiën is van mening dat openbare onderwijsinstellingen hun onderwijs verzorgen als overheid. In die perceptie kan een onderwijsinstelling geen BTW-ondernemer zijn en kan daardoor geen BTW in aftrek brengen.

De betreffende Hoge Raaduitspraak staat haaks op deze perceptie en leidt ertoe dat onderwijs binnen het bereik van de BTW valt. Wel moet dan nog wel worden gekeken of de BTW-vrijstelling voor onderwijs van toepassing is. Pas als dat niet het geval is kan aan BTW-heffing (en dus aftrek van BTW) worden toegekomen. De BTW-vrijstelling geldt voor:

  • onderwijs aan kinderen of jongeren;
  • school- of universitair onderwijs;
  • beroepsopleiding of -herscholing, met inbegrip van de diensten en goederenleveringen die hiermee nauw samenhangen, door publiekrechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld of door andere organisaties die door de betrokken lidstaat als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend en lessen die particulier door docenten worden gegeven en betrekking hebben op het school- of universitair onderwijs.

Wat betekent dit voor u?

Veel van de activiteiten zullen dus weliswaar in de btw worden betrokken, maar dan mogelijk wel weer onder de onderwijsvrijstelling kunnen vallen. De kans is groot dat deze jurisprudentie gevolgen heeft voor de berekeningswijze van het recht op aftrek van voorbelasting, in het bijzonder voor de berekening van het pro-ratapercentage. Een aftrekbeperking vanwege overheidshandelen is immers niet meer van toepassing. Op het niveau van de individuele onderwijsinstelling moet worden vastgesteld of en wat de impact is van de uitspraak en de mogelijke wijzigingen die daarop volgen. Dat is maatwerk en we raden alle instellingen aan de potentiële impact al in kaart te brengen.”

Nieuws en feiten